DA Retailgroep heeft geprobeerd een nieuw winkelconcept van een voormalige franchisenemer tegen te houden. Toen dat niet lukte, heeft de drogisterijketen tevergeefs bij de rechter een schadevergoeding geëist voor de komst van De Stadsdrogist en De Stadsparfumerie. Dat blijkt uit een verslag van de rechtbank Gelderland.
De winkelformules De Stadsdrogist en Stadsparfumerie werden vorig jaar zomer gelanceerd door H&B Retail Groep. Daarvoor werden zijn zes vestigingen van DA In de Gaper in het oosten van het land omgebouwd. In februari werd een voormalig DA-franchiser uit Ommen verwelkomd als de eerste franchiser van De Stadsdrogist.
H&B Retail Groep zegde eind 2011 het contract met het hoofdkantoor op, maar DA Retailgroep wees er vervolgens op dat het bedrijf drie jaar lang geen concurrerende activiteiten mocht ontplooien als gevolg van een non-concurrentiebeding. Deed H&B dat wel, dan zou het de drogisterijketen een bedrag van zeker anderhalve ton verschuldigd zijn.
Omdat H&B al in mei 2014 bekendmaakte met twee nieuwe winkelformules te komen, heeft het bedrijf zich volgens DA Retailgroep niet het concurrentiebeding gehouden. Zo werd het personeel al ingelicht over de omzetting en zouden andere franchisenemers van DA zijn benaderd voor een overstap. H&B zou als aandeelhouder van De Stadsdrogist en De Stadsparfumerie geprofiteerd hebben van deze ‘wanprestatie’ van de In de Gaper-winkels.
De directeur van H&B Retail Groep was volgens DA als indirect bestuurder van In de Gaper op de hoogte van het doel en de strekking van het beding, dat niet alleen de ‘know how’, maar ook het imago en de kenbaarheid van de DA-formule moet beschermen. ‘Hij heeft zich daar niets van aangetrokken’, stelde de retailer tegenover de rechter.
De rechter ging echter mee in het verweer van de voormalige franchisenemer dat er slechts voorbereidende handelingen werden getroffen voor de nieuwe concepten. Ook achtte de rechter niet bewezen dat De Stadsdrogist en Stadsparfumerie actief DA-franchisers hebben proberen te werven. De vordering van DA werd daarom afgewezen, terwijl de keten werd veroordeeld tot het betalen van de kosten van het geding. Die kwamen neer op zo’n achtduizend euro.
Reacties 0